
Gedicht
Hajo Albertus Spandaw Aan ....op de vraag: Waarom ik de vrouwen bezinge?
Ik was een kind en onbedreven `k Wist van de dichtkunst nog geen woord, `k had nooit een versjen nog gelezen, `k had nooit een liedje nog gehoord;
Ik wist niet wat poéten waren, Mij streelde nog geen harmonij, Ik kend rijm,noch maat, nog tonen, Mij boeide nog geen melodij.
Maar toen voor mij mijn lieve moeder Van Alphens Kleene versjes las, Toen voelde ik iets, het geen mij zeide, Dat dichtkunst schoon en lieflijk was;
Iets dat mij boeide, dat mij roerde, En streelend was voor mijn gemoed: `k bleef aan mijn Moeders lippen hangen, En smaakte een onbegrijplijk zoet.
Toen kreeg ik lust , om ook te dichten; Mijn lieve Moeder leerde mij: Zij maakte zelf zeer lieve versjes, Zij leerde mij de Poézij.